Verschil tussen een jeneverbes, den en een arborvitae

Jeneverbessen, dennen en arborvitae komen allemaal uit Noord-Amerika.
Jeneverbessen, dennen en boomplanten behoren tot de gymnospermafdeling van het plantenrijk, wat betekent dat ze zaden produceren die aan de lucht worden blootgesteld in plaats van ingesloten in een bloem. Alle drie de planten zijn groenblijvend en worden veel gebruikt in landschappen. Afgezien van deze basisovereenkomsten, hebben jeneverbessen, dennen en arborvitaes duidelijke verschillen die van invloed zijn op hoe u ze in uw landschap gebruikt.
Classificatie
De namen jeneverbes en dennen verwijzen naar twee plantengeslachten, of groeperingen van soorten, respectievelijk Juniperus en Pinus genoemd. Dit betekent dat meerdere soorten landschapsplanten onder de classificaties jeneverbes en den vallen. Deze soorten kunnen erg van elkaar verschillen.
Arborvitae verwijst daarentegen naar een enkele soort, Thuja occidentalis of de noordelijke witte ceder. Hoewel veel cultivars van arborvitae een divers scala aan landschapsplanten bieden, hebben ze allemaal gemeenschappelijke basiskenmerken gemeen.
Gebladerte

Jeneverbessen produceren zaden in blauwe bessen, terwijl dennen en arborvitae kegels ontwikkelen.
Het jeneverbessengeslacht en de arborvitae behoren beide tot de cipressenfamilie en lijken in sommige opzichten op elkaar. In tegenstelling tot de meeste evergreens, die naaldachtig gebladerte produceren, hebben jeneverbessen en arborvitae kleine, overlappende bladeren die op schubben lijken. Jeneverbessen kunnen naast hun schaalachtige blad ook kleine, zeer scherpe naalden vertonen.
Dennen daarentegen ontwikkelen het naaldachtige blad van de typische groenblijvende plant. Op dennen ontstaan naalden uit de stengel in bosjes van twee of meer, waardoor ze zich onderscheiden van andere groenblijvende planten, waar naalden afzonderlijk ontstaan.
Grootte
Alle drie de planten variëren in grootte, afhankelijk van soort en cultivar, met struikachtige vormen en grote bomen. Dennen groeien meestal als bomen, met soorten zoals de oostelijke witte den (P. strobus) hoger dan 200 voet indien toegestaan om de volledige rijpheid te bereiken. Arborvitae groeit ook in de natuur als een boom en bereikt een hoogte van ongeveer 50 voet.
Jeneverbessen groeien daarentegen in lage, struikachtige vormen, vaak als bodembedekker. De redcedars vormen hierop een uitzondering en bereiken een hoogte van ongeveer 50 voet in het wild.
Gebruik en verzorging van landschappen
Een uitgebreide variëteit aan cultivars geeft tuinders een scala aan vormen en maten om uit te kiezen bij het selecteren van jeneverbessen en arborvitaes, waardoor deze planten veel flexibiliteit in het landschap krijgen. Jeneverbessen fungeren bijvoorbeeld vaak als bodembedekkers of als struiken. Door de dichte groeiwijze van arborvitaes zijn ze een natuurlijke keuze voor schermen en heggen.
Dennen daarentegen, vanwege hun grootte, hebben de neiging om te fungeren als basis- of accentplanten. Door hun grootte en groenblijvende bladeren zijn ze ook een goede keuze bij het bouwen van een windscherm.
Alle drie de soorten bomen geven de voorkeur aan volle zon en vruchtbare, goed doorlatende grond, hoewel er soorten en cultivars bestaan die droge of arme gronden kunnen verdragen. Arborvitaes groeien met name goed op zowel alkalische als zure gronden. Geen van de bomen vereist zwaar snoeien of onderhoud als ze eenmaal zijn gevestigd.